‘Zal ik blijven leven?’ fluisterde hij, zo goed als onhoorbaar.
Al weken zag ik hem, zwijgend, als een verstarde kraanvogel in zijn rolstoel zitten. Ik ging er vanuit dat hij niets kon zeggen. Dat komt voor in een revalidatiecentrum. Ik zwaaide wel eens en dan zwaaide hij moeizaam terug, als een vlag die halfstok bleef hangen.
Op een dag nam ik plaats op een toestel naast hem, een beetje gezelschap kan nooit geen kwaad, was het uitgangspunt.
‘Zal ik blijven leven?’ herhaalde hij. ‘Ik weet het niet, ben geen doctor, daar kan ik geen antwoord op geven’.
Verbouwereerd, want als openingszin kon dat tellen.
De tweede zin was liet er ook al geen gras over groeien : ‘Ik ben zo bang om te vallen’. Dàt kon ik als ervaringsdeskundige begrijpen.
Het zal je maar overkomen. Als 66jarige, had de ziekte van parkinson zo hard toegeslagen, dat hij enkel, schuifelend, hele kleine stapjes kon zetten. Zoals muizen boterhammen eten, zo beweegt hij zich voor.
‘Volgende week mag ik naar huis. Mijn vrouw zegt dat ik vooruitgegaan ben, maar ik voel dat zo niet’.
‘Zal ik nog genezen?’ vraagt hij, me recht in de ogen kijkend.‘ Ik ben zo bang,’ voegde hij er nog aan toe.
‘Bang voor de dood’, antwoorde ikzelf.
‘Ja, zo bang, is het voor binnenkort?’, vroeg hij met een striemende blik.
‘Nog niet voor binnenkort, hoop ik’. Die kans zit er in, want er zat nog veel kracht en medeleven in zijn ogen als hij vraagt hoe het met mij gaat.
Binnen twee dagen zie ik je terug, twee dagen dichter bij thuis. Ter afscheid streel ik zijn hand, zo graatmager, dat het lijkt of zijn knoken een openbaar leven leiden. Het doet wat met een mens. Als angst een gezicht krijgt.