Ergens in niemandsland woonde een oud vrouwtje in een kleine blokhut in het woud. Kinderen had ze niet en bezoek kreeg ze ook al niet. Het oude vrouwtje leefde van haar groentetuintje, haar geit en haar kippen. En ze maakte honing, de beste van heel het land, die ze wekelijks op de markt verkocht.
Heel veel mensen vonden het oud vrouwtje vreemd, heel vreemd. Wat vreemd is boezemt vaak angst in. Er gingen zelf stemmen op om haar als een heks op de brandstapel ter dood te veroordelen.
Gelukkig voor het oud vrouwtje was de kasteelheer daar niet voor te vinden. Een heel gedoe waar hij geen zin in had.
Op een dag kwam het oud vrouwtje niet op de markt opdagen. Kan gebeuren dacht men. Als het oud vrouwtje de week daarop weer niet op post was kwamen de tongen pas echt los en werden vragen gesteld.’ Wat zou er gebeurd zijn? Moeten we eens polshoogte gaan nemen?’
Niemand durfde de stap te zetten. Velen zeiden: ‘we hebben genoeg werk om voor ons eigen gezin te zorgen, het is ieder voor zich en God voor ons allen.’
‘Als niemand gaat, dan vertrek ik wel,’: zei een jongeman onbevreesd. Hij had al vaak met het oud vrouwtje gepraat en had haar beter leren kennen als een lief oud vrouwtje.
Aangekomen bij het kleine blokhut, zag de jongeman het onmiddellijk. De groentuin lag er verwaarloosd bij, de kippen hadden geen water en de geit was vel over been. Binnen lag het oud vrouwtje erg ziek te wezen. Hij had niet veel later mogen komen.
Hij besloot te blijven. Hij knapte de boel op, ging in de plaats van het oud vrouwtje naar de markt en voelde hij zich al snel thuis in de kleine blokhut.
Beiden werden dikke vrienden. Hij luisterde ademloos naar haar verhalen uit haar jeugd, het oud vrouwtje genoot van zijn gezelschap.
Enkele jaren gingen voorbij en het was goed leven samen in de kleine blokhut.
Op en dag riep het oud vrouwtje de jongeman bij zich en zei: ‘ik voel dat mijn tijd gekomen is en ik wil iets terug te doen omdat je de enige was die me wou helpen.’
En geloof het of geloof het niet, het oud vrouwtje sprak een toverspreuk uit.
Toveren had zij van haar moeder geleerd, maar zij had er nooit gebruik van gemaakt. Het zou de eerste keer en de laatste keer zijn. Het oud vrouwtje had ervoor gekozen om niet als een heks door het leven te gaan.
Voor de jongeman maakte ze voor ze stierf één uitzondering.
Zo geschiedde.
De jongeman kreeg heldere licht blauwe ogen. Zo van die ogen waar je in verdwaalt, maar daar ga ik verder niet over uitweiden.
‘Met deze ogen zult je zien wat de mensen echt voelen, meer nog, je krijgt daarmee mensenkennis die niet voor mogelijk werd gehouden.’ zei het oud vrouwtje voor ze met een glimlach op de lippen haar laatste adem uitblies.
De jongeman bleef in de kleine blokhut wonen.
Al gauw werd zijn mensenkennis geroemd. Van heinde en verre kwamen mensen naar de kleine blokhut voor advies.
Het kan verkeren.
Voortaan zou hij door het leven gaan onder de naam: de Mensenlezer.
Zo gaat dit in sprookjes.