Er was eens een Koning die geen opvolger had.
De Koning lag er wakker van, hij wou immers geen ruzie om zijn opvolging en zeker geen oorlog. Oorlog was het ergste wat een land kan overkomen wist hij uit ervaring.
Daar moest iets aan gedaan worden.
Hij zond boodschappers naar de verste uithoeken van zijn land.
Bellemannen lieten hun bel klinken. Mensen liepen naar buiten om hun boodschap te horen: ‘Hore wie hore wil! Prins gezocht! Hore wie hore wil! Prins gezocht!’
Vele kandidaten boden zich aan.
‘Ik kan heel goed belastingen heffen, de schatkist zal steeds goed gevuld zijn,’ zei de ene.’
‘Van heinde en verre zullen ridders naar mijn tornooien komen. Mijn feestmalen zullen later in de geschiedenisboeken vermeld worden,’ zei de andere.
‘Ik zal het koninkrijk groter en machtiger maken, kost wat kost’, zei de laatste in de rij.
Dat deed de deur dicht.
De koning besloot dan maar incognito zelf op pad te gaan.
Hij luisterde naar troubadours en schuimde de kroegen af. Hij zeulde langs markten, zelfs gevangenissen bezocht hij op zoek naar die éne witte raaf.
De Koning was bijna de wanhoop nabij toen hij zich in een dorpje naar de herberg begaf op zoek naar een slaapplaats.
Hij keek zijn ogen uit, de herberg was kraak proper net zoals alle straten en huizen van het dorp.
Nu moet je weten, afval en gevoeg werd toen nog gewoon op straat gegooid en vaak was de stank in de huizen niet te harden. In dit dorp niets van dat alles.
‘Hoe komt het dat het hier zo netjes is?’ vroeg de Koning aan de waardin.
Dat komt door Tobias onze straatveger. Van ’s morgens tot ’s avonds laat is hij in de weer.
Elke dag opnieuw trotseert hij met de glimlach de afvalberg. Geen taak is hem teveel.
Het was alsof hij dag na dag een kunstwerk afleverde. Zoals een componist die een muziekstuk had geschreven.
Ja, zelfs een straatveger kan dat.
‘Hij doet met zijn bezem wonderen. Gezegd wordt dat zijn grootmoeder nog met zijn bezem heeft rondgevlogen en dat deze magische krachten heeft. Niet alleen vuil veegt hij weg maar ook spoken en kwade geesten in kastelen zijn niet veilig voor zijn bezem.’
‘We zijn de koning te rijk met onze straatveger’ zei de waardin nog.
Toen wist de Koning genoeg, Tobias de straatveger werd Prins Tobias.
De prins bleef met zijn bezem het kasteel vegen. Hij vergat nooit zijn afkomst, wat wijze mensen doen.
En de Koning?
Die zag dat het goed was.
Wakker liggen was er niet meer bij.