Er was eens een engeltje dat zich verveelde in de hemel.
In de hemel was alles zalig, daar niet van. En toch was ze onrustig.
Dat kwam omdat ze heel onverwachts voor de deur van de hemelpoort was komen te staan.
Als klein kind was ze steeds een waaghals geweest en kende ze geen gevaar.
Op een dag liep het verkeerd af en viel ze in de diepte van de waterput.
Natuurlijk ging haar zieltje naar de hemel en werd ze een klein engeltje met schattige vleugeltjes.
Het duurde dan ook niet lang dat ze gezeten op de schoot van God de Vader de vraag stelde die al langer op haar lipjes brandde:
‘ Wanneer kan ik engelbewaarder worden’?
Het antwoord van God de Vader liet niet lang op zich wachten: ‘Daar ben je nog niet lang genoeg voor in de hemel. Kom maar binnen een paar eeuwen terug’.
Gelukkig zijn een paar eeuwen zijn in de eeuwigheid niet meer dan een paar aardse dagen.
Al gauw zag God de Vader haar dan ook weer aanvliegen en stelde ze steeds opnieuw dezelfde vraag: ‘Wanneer kan ik engelbewaarder worden’?
Telkenmale moest het engeltje opnieuw eeuwen wachtten, maar zij bleef koppig haar vraag herhalen.
God de Vader was natuurlijk een God van medeleven en uiteindelijk gaf hij toe. Normaal duurt een opleiding tot engelbewaarder oneindig lang. Maar op elke regel is er een uitzondering, dacht God de Vader wijs.
Het engeltje mocht dan ook als engelbewaarder naar de aarde maar moest op haar zieltje beloven dat ze onzichtbaar zou blijven.
Het engeltje dat naar de aarde kwam was niet alleen onrustig maar ook overmoedig.
Zij legde de lat hoog en werd engelbewaarder van een jonge ridder. Het spreekt van zelf dat zij als engelbewaarder erg veel werk had.
Een ridder trok immers ten strijde tegen roversbenden, ging ten strijde tegen alle vorm van onrecht. In vredestijd nam een ridder deel aan tornooien, niet alleen om te oefenen maar vooral ook om de eer van de overwinning. Tornooien die niet ongevaarlijk waren, dus een engelbewaarder van een ridder moest steeds paraat staan.
Gaande weg kreeg het engeltje meer en meer bewondering voor de jonge ridder.
Het was sterker dan haarzelf, maar wat niet mocht gebeuren werd onvermijdelijk. Het engeltje werd verliefd op de jonge ridder.
Het engeltje moest echter onzichtbaar blijven en een belofte aan God de Vader was heilig en kon niet verbroken worden.
Ten einde raad klopte ze dan ook terug aan bij de hemelpoort.
God de Vader zuchtte, het gebeurde wel meer dat een engelbewaarder verliefd werd op zijn of haar pupil.
God de Vader kon natuurlijk de Liefde niets weigeren. Dat is algemeen geweten.
‘ Je mag terug naar de aarde maar weet dat je pas kunt terugkomen als je tijd opnieuw gekomen is. Je zal ook niet meer herinneren dat je hier al eens geweest bent’.
‘Misschien heb ik dan wat meer rust’, dacht God de Vader nog toen Hij zijn zegen gaf.
Zielsgelukkig keerde het engeltje als een jonge vrouw naar haar ridder terug.
Het was grote liefde want beiden hadden het gevoel dat ze elkaar al jaren kenden.
Het engeltje leefde niet alleen lang en gelukkig maar was vooral de goedheid en vriendelijkheid zelf.
Bij haar tweede definitieve vertrek naar de hemel zeiden de mensen dan ook:
‘Er is een engel van ons heengegaan’.